Een diagnose is niet bedoeld mensen in een hokje te plaatsen, maar moet gezien worden als een soort paspoort waarmee toegang verkregen kan worden tot alle ondersteuning en begeleiding die nodig is.
De thema’s die onderzocht worden geven een overzicht van kenmerken die we bij Aspergers kunnen tegenkomen.
In het diagnostisch onderzoek wordt informatie verzameld over de volgende drie onderwerpen:
1. Sociale problemen
De kinderlpsychiater, psycholoog, kinderarts of orthopedagoog die het onderzoek uitvoert zal over dit onderwerp allerlei vragen stellen, bijvoorbeeld of het kind of de volwassene:
- moeite heeft om vrienden te maken en te behouden;
- moeite heeft de gevoelens van anderen te begrijpen en daar gepast op te reageren;
- in staat is mee te doen met grotere, ongestructureerde groepen (niet alleen in sociale interacties met één andere persoon);
- erg teruggetrokken is op sociaal vlak;
- de bedoelingen van anderen vaak verkeerd interpreteert;
- ongepast oogcontact vertoont (bijvoorbeeld anderen te lang aanstaart, of juist te kort of op het verkeerde moment naar de ogen van anderen kijkt);
- een gebrek aan sociaal bewustzijn vertoont;
- in de gaten heeft wat anderen van hem of haar denken en hoe hij of zij op anderen overkomt;
- spontaan iemand zou troosten;
- de gevoelens van anderen kan oppikken, niet alleen aan de hand van extreme uitingen (zoals huilen), maar ook op basis van meer subtiele signalen (bijvoorbeeld wanneer iemand doet alsof hij vrolijk is);
- in het tweede levensjaar een gebrek aan gedeelde aandacht vertoonde (hiermee wordt bedoeld: de blik van anderen volgen, naar iets wijzen om de aandacht van de ander daarop te vestigen, of kijken waar een ander naar wijst);
- altijd al liever alleen bezig is
De laatste twee voorbeelden zijn bedoeld om te bepalen of de sociale ontwikkeling van jongs af aan al afwijkend is geweest.
2. Communicatieve vaardigheden
Sociale- en communicatieve vaardigheden zijn moeilijk los van elkaar te zien, maar voor de diagnostiek probeert men deze aspecten soms afzonderlijk te onderzoeken. Ook over dit onderwerp zullen allerlei vragen worden gesteld, bijvoorbeeld of het kind of de volwassene:
- taal altijd zeer letterlijk opvat;
- moeite heeft met het begrijpen van niet-letterlijk taalgebruik (zoals grapjes, sarcasme, ironie en beeldspraak);
- een duidelijk verschil vertoont tussen technische taalvaardigheden (zoals woordenschat en grammatica) en pragmatische taalvaardigheid (het taalgebruik goed kunnen aanpassen aan de sociale context);
- in sociale situaties vaak ongepaste dingen zegt en doet (vaak sociale blunders begaat);
- de neiging heeft te weinig of juist te veel Informatie te geven, zowel in gesprekken als in emails of andere schriftelijke uitingen (om in te schatten welke informatie de ander nodig heeft, moet iemand zich kunnen verplaatsen in de ander);
- moeite heeft in gesprekken om de beurt iets te zeggen en de neiging heeft monologen te houden (zonder het in de gaten te hebben wanneer anderen de interesse verliezen);
- een vertraagde taalontwikkeling vertoonde (een vertraagde taalontwikkeling belangrijk voor het onderscheid tussen klassiek autisme en het Asperger-syndroom. Er is sprake van een vertraagde taalontwikkeling wanneer een kind met twee jaar nog geen losse woorden gebruikt en met drie jaar nog geen korte zinnetjes.);
- een afwijkend patroon van taalverwerving vertoonde (Waren de eerste woordjes bijvoorbeeld erg ongebruikelijk; waren het bijvoorbeeld uiterst specialistische of zeldzame woorden!)
3. Beperkte, ongebruikelijke en sterke interesses en opvallend herhalingsgedrag
Hiervoor kan bijvoorbeeld gevraagd worden of het kind of de volwassene:
- van jongs af aan in staat is geweest volledig op te gaan in een bezigheid of interesse en verder alles buiten te sluiten, en zich uren achtereen te concentreren op slechts één ongebruikelijk onderwerp;
- een expert is geworden op dat gebied;
- min of meer obsessief met dat onderwerp bezig is, waardoor het anderen niet lukt hem of haar ertoe te bewegen iets anders te gaan doen;
- een sterke behoefte heeft steeds weer hetzelfde te doen, op vrijwel dezelfde manier (hij of zij zet bijvoorbeeld spullen in huis op een bepaalde manier neer en raakt erg van streek als anderen ze verplaatsen, of neemt steeds weer dezelfde route naar school of werk, of doet een bepaalde bezigheid altijd in een vaste volgorde en weigert daar verandering in te brengen);
- erg van streek zou raken als moet worden afgeweken van deze routine;
- altijd een vaste reeks handelingen doorloopt, als hij of zij aan een bepaalde bezigheid begint;
- er op is gebrand steeds weer dezelfde kleren te dragen, dezelfde dingen te eten of naar dezelfde plaatsen te gaan;
- weerstand vertoont tegen verandering.