- 30 jaar geleden was autisme zeldzaam (4 op de 10.000); tegenwoordig komt het veel voor (1 op de 100)
- De diagnose autisme wordt tegenwoordig vaker gesteld door een betere herkenning, maar waarschijnlijk ook, omdat door de druk die onze samenleving op mensen legt, autisme vaker tot problemen leidt.
- In 1993 concludeerde de Zweedse kinderpsygiater Christopher Gillberg dat 1 op de 330 kinderen Aperger syndroom had.
- In 2001 rapporteerde Cambridge University dat 1 op 166 kinderen in een basisschoolpopulatie een conditie binnen het autistisch spectrum had.
- In 2006 rapporteerde kinderarts Gillian Braird (Guy’s Hospital London) in the lancet dat 1 procent van de bevolking voldeed aan de criteria voor een conditie binnen het autismespectrum
Er zijn sterke regionale verschillen waargenomen; zo wordt er beweerd dat 10% van de mensen in Silicon Valley autisme heeft. Deze regio heeft in relatief korte tijd een groot aantal mensen aangetrokken die goed zijn in ‘systematiseren’. De kans is groot dat deze mensen een partner vinden waar ze iets van zichzelf in herkennen (‘soort zoekt soort’) waarmee ze later een gezin stichten.
Zowel de vaders van kinderen met autisme als de grootvaders aan beide zijden blijken vaker een technisch beroep te hebben (waarvoor goede systematiserende eigenschappen nodig zijn)
Bij screeningsonderzoek met de AQ test van Baron-Cohen bleken autistische kenmerken ‘statistisch normaal verdeeld’ in de mensheid voor te komen; sommige mensen hebben er heel weinig en sommigen heel veel, en er is een middengroep. (vergelijk het met lengte: een enkeling is extreem klein, een enkeling extreem groot en daar tussen beweegt zich het hele spectrum, met een grote ‘gemiddelde’ groep.)
Het blijkt dat ook mensen die hoog scoren niet persé behoefte hebben aan een diagnose: In de juiste omgeving kunnen ze probleemloos functioneren. De diagnose wordt pas nodig als er problemen ontstaan en toegang tot hulpbronnen noodzakelijk wordt: de diagnose werkt dan als ’toegang’ tot ondersteuning.
(Bron: Baron-Cohen)